© Anne-Marie van Bakel E: info@vaertsehoekske.nl T: +31(0)736560545
De friese ‘Langhaar’, de Stabij-houn is vermoedelijk, gelet op de overeenkomsten met de Munsterländer en de Heidewachtel, vanuit de Duitse laagvlakte met de oorspronkelijke bewoners meegekomen naar ‘het friese land’.
Friesland was tot aan het begin van de 20e eeuw, vanwege het water en het geringe aantal wegen, moeizaam toegankelijk. Een ‘eldorado’ voor een ras om zich te handhaven. Te meer omdat de friese jager in aanvang weinig behoefte had aan (betere?) geïmporteerde jachthonden. Alleen de andere inheemse rassen, te weten de friese windhond (inmiddels uitgestorven) alsmede de wetterhoun (de friese krulhaar) boden gelegenheid tot ‘kruisingen’.
Die kruisingen zijn thans nog in het ras te onderkennen. Stabij-hounen met een zgn. ‘spiraalstaart’ of te krullige vacht (van de wetterhoun) en stabij-hounen die erg slank en soms te hoog zijn (van de friese windhond).
De stabij-houn was van oudsher ‘een hond van het friese volk’. Een lid van het gezin, die moest meehelpen ‘de kost te verdienen’. Voor ‘luxe honden’ was er geen plaats.
De taak was dan ook ‘veelzijdig’:
Kortom: ‘een werker met de baas’, een ‘sta-mij-bij’ hond, een sociale hond, die echter zijn mannetje moest staan.
Het fokken
Het fokken geschiedde - voor zover niet natuurlijk - naar behoefte. Had men kleine hondjes nodig voor de mollenvangst, dan spaarde men de kleintjes uit het nest. Had men grote honden nodig voor het trekken van de kar, dan behield men slechts de groten. Het bewust fokken geschiedde meestal onder het motto: een goede X, ‘een goede’ geeft ‘een beste’, hetgeen bepaald niet strookt met wat Mendel ons geleerd heeft. Ook werd er wel eens bewust gekruist met ‘de wetterhoun’ (grover en sterker) of de friese windhond (sneller). Zo heeft het tientallen jaren gelopen, maar door het open leggen van het friese land (meer en betere wegen) verminderde het aantal ‘zuivere stabij-hounen’ zienderogen en kwamen er steeds meer kruisingen met (vooral) de wetterhoun.
En zou de mens niet hebben ingegrepen dan was er nu waarschijnlijk meer één (nieuw) fries ras en wel ‘de mudde-houn’ (de bunzing-hond). Even voor de 2e wereldoorlog waren er een aantal Friezen, onder aanvoering van dhr. Jan Bos, die deze ontwikkeling onderkenden en de handen ineen sloegen om de beide rassen gescheiden te houden en bij de Raad van Beheer tzt. als officiële rassen erkend te krijgen. Men trok door het friese land. Men selecteerde en men stelde ‘de rasstandaard’ (op papier) vast.
Het was op ‘de Winner’ van 1942 dat er voor het eerst enkele stabij-(en wetter)-hounen op een internationale tentoonstelling werden gepresenteerd. De belangstelling voor deze honden, niet alleen van publiek en pers, maar ook van de zijde van de officiële kynologie was zó groot, dat reeds in oktober 1942 een dertigtal honden in de registers van het Hondenstamboek konden worden ingeschreven. De overgelegde ‘rasstandaard’ werd op 10 februari 1944 goedgekeurd.
Oprichting NVSW
Dat ook in Friesland de belangstelling toenam blijkt wel uit het feit dat op 12 april 1947 ‘de Nederlands vereniging voor Stabij- en Wetterhounen’ werd opgericht, waardoor ‘de problemen’ echter niet geringer werden. Zo bleven binnen de vereniging bij de stabij-houn jarenlang, de grootte - de ooraanzet - alsmede de staartdracht, punten van felle discussie. Slechts honden die aan de standaard voldeden konden na keuring (lange tijd was alleen dhr. J. Bos keurmeester) en het voldoen aan een eenvoudige veldproef, voor registratie in het Hondenstamboek in aanmerking komen ...en...dhr. J. Bos was zéér streng. Derhalve ‘leefde het wel’ binnen de vereniging. Nadat dhr. J. Bos in 1952 bij een auto-ongeval om het leven was gekomen en een nieuw bestuur werd gevormd, zien we onmiddellijk het ontbreken van ‘de grote stimulator’. Een aantal jaren gebeurd er praktisch niets. Wordt er zelfs geen contributie meer afgedragen aan de Raad van Beheer.
In 1958 is het de vooral in Friesland bekende kynoloog en fokker (kennel v’t Hounehiem) dhr. Bertus de Graaf, die ‘de zaak’ weer nieuw leven in blaast. Er worden m.m.v. De keurmeesters van Dijk en Aukema weer enig honden ingeschreven, de laatsten in januari 1962, waarna de inschrijving in de registers van het Hondenstamboek definitief wordt afgesloten. Er is dan een bestand van een kleine honderd honden. Een heel smalle begin-basis dus. Met de komst van dhr. De Graff zien we een wending in het beleid. Er zijn een aantal prima reuen - Pals - Pieter en Johnny - die worden in de jaren 1960/1961 en 1962 ‘ingezet’ op de in de loop van de jaren geselecteerde teven teneinde de basis te verbreden. (ca. 8 nesten / ca. 10 honden per jaar).
Uitbreiding bestand
Door de uitbreiding van het bestand gaat de vereniging steeds beter draaien. Er worden regelmatig bijeenkomsten belegd en jaarlijks werd er ‘een clubmatch’ gehouden met een behoorlijk aantal deelnemers. En de bezoekers van die clubmatches zien in de loop der jaren de verscheidenheid in ‘typen’ (Pals, Pieter, Johnny-type) vervagen en de homogeniteit binnen het ras toenemen. Een homogeniteit die steeds meer de standaard benadert. Deze ontwikkeling is mijn inziens toe te schrijven aan het feit dat men geleidelijk aan de moed heeft gehad bij de fokkerij niet steeds terug te vallen op ‘de oude-vertrouwde-kampioen-reuen’, doch gebruik te maken van hun, met zorg gefokte zonen en kleinzonen. Nakomelingen uit een 7e en 8e generatie van de ‘begin-basis’ reuen zijn thans geen uitzonderingen meer. En omdat het aantal nesten per jaar geleidelijk is gegroeid (in 1962 ca. 100 en in 1967 ca. 300 tot thans ca. 3000 honden). Een mooi bestand van redelijk homogene honden, die zich over het algemeen in een goede gezondheid mogen verheugen. Naast een sporadisch geval van epilepsie is het enige echte probleem ‘de heup dysplasie’. Uit het voor het fokken verplichte röntgenonderzoek blijkt het merendeel van de honden nog ‘positief’ te zijn, hoewel het aantal ca. - t.c. en ‘negatieve’ honden geleidelijk aan toeneemt. Hetgeen ondermeer kan worden toegeschreven aan een verstandig fokkerij beleid van de vereniging. Opvallend blijft echter dat een positieve HD-uitslag bij een goede (rustige) opgroei in de jeugdjaren de honden niet is aan te zien. Goede renners, gravers en klimmers tot op hoge leeftijd...
Hoe moet de stabij-houn zijn?
Een eenvoudige krachtig gebouwde langharige staande hond, die meer gestrekt dan hoog, die noch te fors noch te fijn mag zijn en waarvan de huid goed gespannen is en die dan ook noch keelhuid, noch hanglippen vertoont. Aanhankelijk, zacht en lief als huishond, schrander, gehoorzaam en leerzaam, rustig waaks, niet vals, noch bijterig. Zie verder wat de standaard schrijft over ‘het algeheel beeld’ en ‘de aard’. De verdere standaard wil ik u in dit artikel besparen, u kunt ze in elk goed honden boek vinden.
Wel wil ik een enkele opmerking maken over enige punten.
Dit waren dus enige punten waarop u moet letten bij de eventuele aanschaf van een stabij-houn. Bent u dat voornemens dan dient u zich wel te realiseren dat u zich een friese hond aanschaft ‘met een fries karakter’. Een hond waarvan je van op aan kunt, mits hij een baas heeft waar hij van op aan kan. Consequent, stug-vriendelijk, kort en duidelijk. Vooral een consequente opvoeding is een voorwaarde. Steeds zal men opnieuw moeten bewijzen ‘de baas’ te zijn. Een ‘ja’ is ja en blijft ja. Een ‘nee’ is nee en blijft nee. Wat nu niet mag mag nooit en anders om wat nu wel mag, mag dan ook altijd. Toegeeflijkheid is uit den boze. Een verkeerde aanpak tijdens de opvoeding kan er toe leiden dat u een ‘uiterst onaangename hond’ krijgt. Wordt hij ‘goed’ aangepakt dan heeft u een kameraad voor het leven. Ik wil dan ook het volgen van een puppy- el. gehoorzaamheidscursus sterk aanbevelen en u zult daarbij spoedig bemerken dat het lang niet de gemakkelijkste hond is, maar... menig stabij-houn behaalde uiteindelijk, bij het examen, het hoogste aantal punten (de goede baas getroffen). De hond is in huis erg rustig. Hij is prettig in de omgang met de huisgenoten en kennissen en ook vertrouwd in de omgang met (kleine) kinderen. Mits de hond ook de nodige aandacht krijgt en bij volwassenheid dagelijks minstens drie kwartier ‘vrij’ uitgelaten kan worden. Als mollenvanger en verdelger van ongedierte is graven en rotzooien langs de waterkant zijn grootste hobbie/passie. Biedt u hem die mogelijkheid dan zal hij bij het nodige geduld uwerzijds kunnen leren uw tuin of gedeelte er van, te sparen. Hij is waaks en zal bij het betreden van uw tuin of erf door vreemden altijd ‘luid’ geven. Zelfs bij het door vreemden betreden van uw buurman’s tuin of erf en eerst ophouden bij uw mededeling ‘stil, braaf, het is goed volk’. Menige inbreker nam door de reakties van de stabij-houn zeer voortijdig het hazenpad. De stabij-houn is van nature géén vechter. Maar hij schuwt het gevecht niet als hij wordt uitgedaagd. Geen hond is hem dan te groot of te sterk. Het onderhoud van een stabij-houn is simpel. ‘Smerig’? Laat hem zwemmen. Opgedroogd (vooral na een bad in zeewater) is ie in een mum van tijd weer mooi. Als u hem dan nog even na-borstelt (harde haarborstel) of na-kamt (kam met botte punten) dan is ie zo weer schitterend. Een Nederlandse rashond om trots op te zijn.
Poen Spruit